TOCH HOOGER. Toch, Liefde, zijt ge almachtig, vrij en groot! Geen ruimte kan uw stoute vlucht beperken Als ge u verheffend op uw vlugge vlerken De stoffige aarde van uw voeten stoot. Sprei uit uw vleugelen, de wondersterke, En draag mij waar mij 't eindelooze noodt, Hoog dat geen mensch mij boven hem bemerke Voor hemel levend en voor aarde dood. O laat mij met u stijgen, zingen, joelen, En in de kalmte van mijn harte voelen Het grootsche van in 't vrije vrij te zijn! O laat mij wonen boven menschenlaagte En drinken met een stille godengraagte Den louter liefde- en levensambrozijn! 32 Ideaal. Een sonnettenkrans, Gent (A. Siffer) 1900, 60 p. 61 Uit zonnige jeugd, Amsterdam z.j. (1916), 75 p. 180 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.